Psalm 28
De psalm begint met een gebed om verlossing (1-3a), gevolgd door de roep om de goddelozen te straffen (3b-5), gaat over in een dankgebed (6-7) en eindigt met een roep om bevrijding van het volk (8-9). De dichter begint met het aanspreken van God als zijn rots; een bekend beeld van de bescherming en zekerheid die God biedt. Maar als God blijft zwijgen, kan hij (de dichter) beter gelijk zijn aan de doden. Dit laatste komt ook voor in psalm 143:7. In zijn wereld is God dus wel bij de levenden en niet bij de doden.
- Leestijd: 1 minuut