banner

 

De psalmen

Sinds het najaar van 2015 heeft Piet Beishuizen maandelijks een persoonlijke meditatie over één van de psalmen gepubliceerd in 2Klank, het kerkblad van de Protestantse Gemeente Geldrop-Mierlo.

Een aantal van de meest recente vindt u hieronder, alle meditaties zijn als bundel beschikbaar via de link Persoonlijke meditaties bij een aantal psalmen

De psalm begint met een gebed om verlossing (1-3a), gevolgd door de roep om de goddelozen te straffen (3b-5), gaat over in een dankgebed (6-7) en eindigt met een roep om bevrijding van het volk (8-9). De dichter begint met het aanspreken van God als zijn rots; een bekend beeld van de bescherming en zekerheid die God biedt. Maar als God blijft zwijgen, kan hij (de dichter) beter gelijk zijn aan de doden. Dit laatste komt ook voor in psalm 143:7. In zijn wereld is God dus wel bij de levenden en niet bij de doden.

Psalm 26

Een psalm waarin de dichter betoogt dat hij oprecht wil leven, wat hij doet en wat hij niet doet. En daarom vraagt hij God om recht te doen; voelde hij dat hem onrecht werd aan gedaan? Maar waarin dat bestond, wordt niet duidelijk. In zijn wandel door het leven, wankelde hij niet en vertrouwde op God (1). Dit wordt nog eens herhaald in vers 3. In het tussenliggende vers vraagt hij God om hem nog eens goed te bekijken.

Dan zegt hij wat hij niet doet; hij houdt zich niet op met de slechte mensen en bezoekt hen niet, gaat hen uit de weg (4 en 5). En dan vertelt hij wat hij wel doet; hij wast zijn handen in onschuld, gaat naar de tempel om daar de lof van de glorie van God te horen en zelf de lof te doen horen. Hij heeft de woning, waar God woont, lief (6 - 8).
Dan vraagt hij God hem niet in te delen bij de zondaars, mensen met bloed aan hun handen en huichelaars (9 – 10).
De dichter voelt zich blijkbaar zelf geen zondaar, want hij wil niet dat God hem daar bij indeelt. De benaming ‘zondaar’ in de bijbel roept vaker vraagtekens. Zondaars aan de ene kant en Gods getrouwen aan de andere kant. Mij is altijd onderwezen dat wij allen zondaars zijn en ik kan dan soms wat moeilijk de redenering van de bijbelschrijvers volgen.
Dan keert de dichter weer terug naar het eerste vers, waarin hij zegt dat hij in oprechtheid wandelt, maar vraagt wel om de genade. Hij gaat daar waar Gods volk is vergaderd en zal daar de lof brengen (11 – 12).

Piet Beishuizen

Psalm 14

Deze psalm komt woordelijk vrijwel overeen met psalm 53 en wordt door de meeste vertalingen gezien als een psalm die een samenleving laat zien zonder God en door en door slecht. In het eerste en derde vers wordt dit duidelijk neergezet door de dichter. In het tussenvers (2) brengt de psalmist de vraag van God naar voren of er niet één iemand is die nog verstandig is en hem zoekt en dat dan weer herhaalt in 4a. En dan volgt in 4b weer het beeld van de ernstige onderdrukking van Gods volk en dat de onderdrukkers zich niets aantrekken van God en zijn gebod. Maar plotseling keert het tij, zo zegt de dichter, een hevige angst overvalt hen, want God grijpt in en komt de rechtvaardigen te hulp (5).

Nogmaals wordt gewezen op de slechtheid van de mensen, die de hoop van de gebukte ontnemen; hij zoekt zijn toevlucht bij de ENE (6).
In het laatste vers van deze psalm vraagt de dichter zich nog steeds af wanneer er redding komt voor het volk. Maar als die komt, als God de situatie keert, dan zal het volk juichen van blijdschap.

Piet Beishuizen

Psalm 81

De dichter begint zijn psalm met het oproepen tot een feestelijk getuigenis met zang en muziekinstrumenten. Nieuwe maan en volle maan zijn een mogelijke verwijzing naar de 7e maand, waarin het Loofhuttenfeest wordt gevierd. De eerste dag van de maand van de maand (= bij nieuwe maan) is een dag van volstrekte rust, terwijl bij volle maan het Loofhuttenfeest begint. In vers 5 wijst de dichter er op dat het vieren van feesten voorgeschreven is; het is een wet volgens Exodus 23:14-16. In de verzen 6 - 8 verwijst de dichter naar het slavenbestaan in Egypte, de bevrijding daarvan en de tocht door de woestijn. Met de onbekende stem (6) wordt bedoeld de woorden van God, die Hij uitspreekt via de mond van de dichter in de verzen 7 -17. Het is toch maar bewezen dat God bevrijdt als je om hulp riep, wil de dichter zeggen.

Pagina 3 van 3