Psalm 108

De woorden in deze psalm komen overeen met die uit twee andere psalmen. De verzen 2-6 zijn dezelfde als die uit psalm 57:8-12 en de verzen 7-14 zijn dezelfde als die uit psalm 60:7-14. Heeft de auteur van deze psalm zijn woorden uit de andere psalmen gehaald zonder toevoeging van enig eigen materiaal of hebben de auteurs van de andere psalmen woorden van zijn gedicht gebruikt bij hun eigen teksten?

In de beginwoorden van deze psalm geeft de dichter aan dat hij zich veilig voelt. In psalm 57 volgen deze woorden na de vraag om geborgenheid in de voorgaande verzen. Dit is in deze psalm niet het geval. De rust wordt door de dichter gedemonstreerd door psalmen te zingen (S en NBG). In de andere vertalingen wordt dat weggelaten en wordt vertaald: zingen en spelen; waarschijnlijk vooruitlopend op de tekst van vers 3. In dit vers roept de dichter zichzelf wakker om met muziekinstrumenten de dag tegemoet te treden. Dus voordat de dag aantreedt, is hij al bezig met het spelen voor de Heer. In vers 4 gaat hij hierin verder door God te loven ten overstaan van de volken.
Daarna wordt in vers 5 nog eens benadrukt dat de genade, liefde of vriendschap van God hemelhoog is en zijn trouw tot aan de wolken. Beide zijn dus hoog verheven en overkoepelen de aarde. In vers 6 wordt dit nog eens aangezet door God te vragen zich te verheffen en zijn glorie te laten zien over de gehele aarde.

Zoals reeds is vermeld komen de volgende verzen 7-14 overeen met die uit psalm 60 (7-14). Echter In een aantal vertalingen is – ten opzichte van psalm 60 – het woord ‘ons’ in vers 7 verandert in ‘mij’. In psalm 60 klinkt dit vers 7, waarin gevraagd wordt om bevrijding en om een antwoord van God logisch. In psalm 108 is die aansluiting niet zo direct aanwezig met de voorgaande verzen.

In de Statenvertaling lees ik dat de dichter (David?) de volgende woorden van de tekst uitspreekt. Bij lezing van de GN, NBV en NB vertaling wordt duidelijk aangegeven dat het God is, die de woorden van de verzen 8-10 uitspreekt en dat daarna in vers 11 de dichter weer verder gaat. God juicht bij alle acties die door hem worden uitgevoerd. De NBG en W vertaling geven dit niet duidelijk aan, maar neigen toch naar deze vertaling en niet naar de S vertaling.
In een noot zegt GN daarvan het volgende: God spreekt als een strijder die de overwinning heeft behaald en het veroverde gebied verdeelt onder zijn volk. Sichem en Sukkoth, oude Kanaänitische steden, en de gebieden Gilead en Manasse staan voor het hele veroverde land aan weerszijden van de Jordaan. EfraÏm en Juda, de belangrijkste stammen in de geschiedenis van Israël, zijn werktuigen van Gods heerschappij.

Dit geeft de betekenis van de vers 8 en 9 weer. In vers 10 gaat God nog verder door de omliggende volken in minder fraaie bewoordingen er bij te betrekken. Moab wordt vergeleken met een waskom en op Edom wordt de sandaal gegooid. In het Midden-Oosten een teken van verachting. GN en NBV vertalen hier anders, namelijk dat God zijn voet, als teken van bezit, op Edom zet, hetgeen dus niet juist vertaald is. Dit roept een beeld van onderwerping op, terwijl het werpen van de schoen het beeld oproept van: ik zie je niet staan of je bent me te min.
In vers 11 gaat de dichter (David ?) verder met de vraag wie hem zal helpen om de vesting te nemen (het is niet duidelijk welke vesting) en wie hem helpt om Edom te veroveren. Om de eerste vraag te ontgaan, noemt GN als eerste Edom en vermeld dan dat die onneembare stad in Edom ligt. In vers 12 wordt God aangesproken om - ondanks dat Hij het volk had verstoten - toch aan het hoofd van de legers op te trekken. Het volk blijft toch altijd weer roepen om redding. In psalm 44 : 10 e.v. wordt ook goed naar voren gebracht door de dichter.
In het volgende verzen (13 en 14) wordt Gods hulp ingeroepen, want de hulp van mensen is ijdel; d.w.z. dat het God alleen is die hen kan helpen en dat er niet vertrouwt moeten worden op bondgenootschappen met andere volken. Want met God zullen zij dan overwinnen; God zal de vijanden vertreden.
Piet Beishuizen