Psalm 111

Ook deze psalm, een Hebreeuws gedicht, is één van de psalmen die begint met de woorden ‘Eer aan de Heer!’ Het is een liturgische element dat kenmerkend is voor de 15 lofzangen in het psalmenboek. Soms aan het begin, soms aan het einde van de psalm. Ze worden gezongen op grote feestdagen en bij de Pesach maaltijd.
De dichter stelt zich op in de kring van de oprechten - de betrouwbare medemensen – om God te prijzen (1) .
In de volgende twee verzen wijst hij op de werken van God, de schepping, het onderhouden hiervan. Als je dat liefhebt ga je dat ook onderzoeken; wat dit alles betekent.

In de verzen 4-6 wordt de uittocht uit Egypte, de woestijnreis en de intocht in Kanaän beschreven. De wonderen die hij verrichtte in Egypte, het instellen van een gedenkdag, het Pesach feest (4). Het zorgen van het voedsel tijdens de woestijnreis en het sluiten van het verbond (5), en de intocht in het beloofde land (6).
In de verzen 7 en 8 keert de dichter terug naar de eerste verzen; opnieuw wordt Gods trouw en waarheid geroemd. Hij is nooit onbetrouwbaar en zijn geboden staan voor altijd vast.

In vers 9 herhaalt de psalmist de verzen 4 en 6. Hij brengt nogmaals de verlossing naar voren en het voor eeuwig gesloten verbond en besluit dit vers met de woorden, dat de Naam heilig is en te vrezen. Die vrees of het ontzag voor God is het begin van wijsheid; het is een weg tot een goed inzicht hoe te leven en hij besluit met de woorden dat de lof van God voor altijd zal blijven bestaan.

Piet Beishuizen