Psalm 20

Deze psalm wordt gevormd door drie concentrische cirkels. De buitenste cirkel wordt gevormd door de gemeenschap die zich biddend verzamelt rond haar koning (2-5 en 10).
De middelste cirkel wordt gevormd door de wij-groep, die zeker is van de bevrijding in de naam van Wezer en die de vreugde om deze bevrijding reeds smaakt (vers 6 en 8-9).
De binnenste cirkel wordt gevormd door een ik, dat zegt: ‘Nu voel ik: Wezer bevrijdt’ (vers 7).
Een ik in het hart van de gemeenschap is één met de bevrijdende werking van de Naam.
(Dit citaat is van Kees Waayman in het blad Interpretatie van maart 2003.)

Het is een psalm waarin het volk Israël, als het weer eens in nood verkeert, zich biddend schaart rondom zijn koning. De vijanden, de wereldmachten, mogen dan komen met hun strijdwagens en paarden, maar het zal hen niet helpen want zij zullen vallen. Maar zij, het volk, zal blijven staan, want zij vertrouwen op de NAAM, hun God; hij zal bevrijding schenken.
Deze tegenstelling komt op meer plaatsen voor in de Schrift. Maar dit zij/wij beeld moet wel worden gezien tegen de achtergrond van de vernietigingskracht die zij, de vijanden, ten toon spreiden tegen het volk van God. Dan vraagt het volk aan God, dat wilt u toch niet laten gebeuren? In deze psalm vertolkt de dichter dit in vers 7, wanneer hij aangeeft dat hij voelt, - in nauwe verbondenheid met de NAAM – dat God bevrijding zal geven.

Piet Beishuizen