Psalm 113

De psalm begint met het Halleluja, een liturgisch element dat kenmerkend is voor de vijftien zogenaamde Halleluja psalmen, die op grote feestdagen en bij de Pesach maaltijd werden gezongen. Deze psalm heeft ook model gestaan voor de tekst uit Lucas 1 waarin Maria haar lofzang zingt.

In de eerst twee verzen wordt het volk opgeroepen God te loven en de Naam te zegenen. Vervolgens brengt de
dichter in vers 3 naar voren dat dit op de gehele aarde moet gebeuren. In de verzen 4 en 5 wordt de grootheid van
God beschreven, die boven alle volken is verheven en zeer hoog woont; zijn luister is zelfs boven de hemel. Uit vers
6 komt naar voren dat God niet in de hemel woont, maar daarboven, want hij buigt zich neer naar de aarde en
de hemel.
De verzen 7 en 8, waarin God omziet naar de arme en geringe en die een ereplaats geeft met de edelen van het
volk komen overeen met de lofzang van Hanna (1 Samuël 2:8) en die van Maria (Lucas 1:52). En ook voor een
onvruchtbare vrouw geeft God een zetel en maakt van haar een blijde moeder (vers 9). Deze metafoor wordt
ook uitgebreid bezongen in Jesaja 54:1, waarin de onvruchtbare vrouw wordt beschreven als de moeder van
vele kinderen.

Piet Beishuizen