Psalm 128

Deze psalm – een pelgrimslied -ademt een diepe relatie tussen God en de mens, die ontzag heeft voor de ENE, de wetten volgt en een gelukkig leven leeft met vrouw en kinderen. Maar hoe zit het nu met de man die schroom heeft, eerbied heeft voor God en aan wie die welzaligheid niet ten deel valt. Dit blijft als een hinderlijk iets op de achtergrond bij het lezen van de psalm.
Binnen de verzen 1 en 4, waarin over de mens wordt gesproken, die eerbied heeft voor God (vers 1) en wat hem ten deel valt (vers 4), worden in de verzen 2 en 3 de opbrengsten voor jou vermeld. De dichter gaat van het algemene over naar het bijzondere; ik hoor van hem dat het gaat over mijn geluk. Als eerste wordt genoemd het werken om eten voor het gezin op de tafel te krijgen (vers 2). Dan volgt de passage over je vrouw en de kinderen, die zij heeft gebaard. Olijfscheuten als beeld van rijkdom en vruchtbaarheid.
De dichter sluit dit beeld af met de zegen van God vanaf de berg Sion. Hij maakt nog mee dat het Jeruzalem goed gaat en dat hij zijn kleinkinderen ziet opgroeien.
Tot slot is er de bede voor vrede over Israël.

Piet Beishuizen