Psalm 85

Deze psalm is door de dichter opgedragen aan de voorzanger en komt uit de kring van de Korachieten, zoals aangegeven in het eerste vers. De Korachieten zijn bekend als tempelzangers en –muzikanten, 2 Kronieken 20:19.
Vers 2 is een zinsspeling op de bevrijding uit de ballingschap in Baylonië (587-538 voor het begin van onze jaartelling). De verzen 2-4 ademen een positieve indruk van God, omdat hij de bevrijding heeft bewerkstelligd, de zonde vergeeft en zich afwend van de toorn.

Na deze eerste positieve verzen doet het wonderlijk aan dat de dichter in vers 5 in één keer omdraait. Men is blijkbaar dan wel in het land teruggekeerd, maar is God wel meegegaan?
Het volk heeft God nodig om in het land te leven en ze vragen zich af of God de toorn van vóór de ballingschap nu nog niet over is. Blijft uw toorn op ons rusten van generatie op generatie, zo vragen ze zich af. Als God hen weer de vreugde geeft, dan kunnen zij zich ook weer verheugen in hem. Deze verzen (5-8) sluiten af met de bede om de gave van het heil.
Na alle voorgaande verzen sprekend over God, wordt de dichter alleen in vers 12a persoonlijk door uit te roepen dat hij zal luisteren naar God wat hij te zeggen heeft en keert dan terug naar woorden over God. Dat zijn woorden van vrede voor zijn volk, maar het volk moet dan niet terugkeren tot de dwaasheid van weleer. Vertrouw er op dat, als je God vreest, dat hij je nabij zal zijn en dat Gods glorie in het land zal wonen.
In de laatste vier verzen gaat het over het recht, de gerechtigheid en de waarheid, die met elkaar zijn verstrengeld; uit de aarde opkomen en uit de hemel neerdalen; het land zal zijn vruchten geven.

Piet Beishuizen