De dichter begint in vers 2 met de vraag of God hem genadig wil zijn. Hij verkeert blijkbaar in gevaar. Hij wil zich beschermd weten onder de vleugels van God, totdat het gevaar is geweken. Het beeld van de vleugels komt in meer psalmen voor en staat voor de liefdevolle zorg van God. In vers 3 zet hij kracht bij door te roepen tot de allerhoogste God. De dichter lijkt hier aan te willen geven dat de God van Israël toch wel boven alle andere goden staat. In vers 4 zegt de dichter dat God hem hulp zal schenken vanuit de hemel en te schande maakt degene die hem te na komt. Maar hem (de dichter) zal de vriendschap en trouw van God ten deel vallen.

Ondanks de mooie woorden over de God die hem redt blijkens voorgaande verzen, blijkt de werkelijkheid in vers 5 toch anders. Hij ligt te midden van het onheil; hierbij worden de leeuwen als metafoor genoemd. De moeilijkheid in het eerste stukje tekst van dit vers ligt in de activiteit van de dichter. De vertalingen lopen hier nogal uiteen. Ligt hij voor zijn gevoel al tussen de leeuwen (S, NBG, GN) of legt hij zich neer (W en NB) of moet hij daar gaan liggen (NBV).

Uit de vorige verzen zou je mogen afleiden – hij vraagt God verschillende malen om bescherming – dat hij voor zijn gevoel tussen de leeuwen ligt. In die zin is ook de vertaling van GN begrijpelijker ‘Ik word door vijanden omringd, zij zijn bloeddorstig als leeuwen’, maar niet correct en nogal vrij. Na deze onthulling van het liggen tussen de leeuwen gaat de dichter in dit vers verder door aan te geven dat er menskinderen zijn, wier tanden speren en pijlen zijn en hun tong een scherp zwaard. Hij krijgt voor zijn gevoel allerlei onheil over zich heen gestort. Die mensen worden gekwalificeerd als verzengend en vuurspuwend. De NBV-vertaling wijkt hier geheel af door dieren op te voeren die mensen verslinden, waardoor de allegorie uit de eerste deel van dit vers overgaat in een werkelijkheid in het tweede deel van dit vers. Gezien de teksten in de andere vertalingen lijkt deze vertaling niet uit de oorspronkelijke tekst te zijn.

Als tegenbeweging vraagt de dichter aan God om zich op te richten door zich te verheffen boven de hemel opdat de gehele aarde door zijn glorie wordt vervuld (vers 6). Over het algemeen wordt God als zetelend in de hemel gezien; de dichter vraagt nu of God zich boven die hemel wil verheffen. Niet duidelijk is wat hij hiermee wil aangeven. Is dat iets wat de andere goden (afgoden) niet kunnen? Vervolgens komt hij toch weer terug (7) op zijn benauwdheid door het net en de kuil op te voeren, maar hij kon gelukkig ontsnappen.

De dichter voelt zich nu veilig na de vraag in het tweede vers om geborgenheid. Die rust is ontstaan na de overwegingen in de verzen 3-7. In dit vers (8) komen in het eerste gedeelte van dit vers tweemaal dezelfde woorden voor. Dit versterkt de uitspraak van de dichter; zijn hart is gerust. En die rust demonstreert de dichter door psalmen te zingen (S en NBG). In de andere vertalingen wordt dat weggelaten en wordt vertaald: zingen en spelen.
In vers 9 roept de dichter zichzelf wakker om met muziekinstrumenten de dag tegemoet te treden. Dus voordat de dag aantreedt, is hij al bezig met het spelen voor de Heer.

In vers 10 gaat hij hierin verder door God te loven ten overstaan van de volken. Overigens is niet zo duidelijk hoe de dichter het zich voorstelt onder de volken te zingen. Je bent toch zo maar niet in een ander land, tenzij men aanneemt dat de volken dicht bij elkaar en door elkaar woonden, zodat men goed op de hoogte was van elkaars religie. Daarna wordt in vers 11 nog eens benadrukt dat de genade, liefde of vriendschap van God hemelhoog is en zijn trouw tot aan de wolken. Beide zijn dus hoog verheven en overkoepelen de aarde.

Vers 12 kan als het refrein worden gezien; het is namelijk gelijk aan vers 6. De plaatsing van dit refrein in vers 6 komt niet logisch over. In mijn optiek past het refrein beter na vers 7. Vers 5 over het net en de kuil sluit beter aan bij het eerste gedeelte van deze psalm.

Piet Beishuizen