Deze psalm is voor mij één van de meest bekende, omdat deze altijd bij hoogtijdagen in ons gezin, daar waar ik als kind opgroeide, werd voorgelezen. Het was reeds een traditie die in het gezin van mijn grootouders aanwezig was. In deze psalm komt een veelheid van situaties in het leven van een mens voor.
De eerste twee verzen geven een lofprijzing weer vanuit de auteur en kunnen door de lezer worden overgenomen. Na deze lofprijzingen worden in de volgende drie verzen (3-5) de gunsten van God die hij aan de mens verleent, naar voren gebracht. Vers 3 opent positief; God vergeeft datgene wat niet goed is in mij; mijn ongerechtigheden (een wereld van gedachten), mijn fouten en mijn schuld. Daarbij wordt de mens ook nog eens genezen van zijn krankheden, kwalen of ziekten.


De Naardense Bijbel vertaling komt anders over. Minder positief, minder individueel; Hij vergeeft niet, maar Hij is vergevend, Hij geneest niet, maar Hij is genezend; het lijkt meer universeel, maar je kunt er evengoed opbouwen, zo lijkt de tekst te willen zeggen.
Een opmerking bij deze tekst is te plaatsen bij het ‘genezen van kwalen’. Dat is in werkelijkheid niet zo. Dat is vast te stellen en dan rijst hierbij de vraag: hoe zit het dan met het andere, namelijk de vergeving van de schuld? Dat gaat echter buiten ons vaststellingsvermogen en komt het vertrouwensaspect om de hoek kijken.

Het eerste deel van het vierde vers gaat verder met je ergens van te verlossen. Alleen de Statenvertaling noemt het woord ‘verderf’ wat je als ‘de zonde’ zou kunnen opvatten. Andere vertalingen spreken over ‘ontbinding in de groeve’ of ‘redding van de dood’. Dat de woorden ‘dood’ en ‘graf’ hier metaforisch zijn bedoeld en niet letterlijk, is af te leiden uit vers 5 over de levenskracht. Als je dood bent is er van levenskracht geen sprake meer. De Statenvertaling is dan het beste te begrijpen gezien het vervolg in de volgende tekst. In het tweede deel van dit vers vallen je mooie dingen toe, liefde en goedheid. De levenskracht uit vers 5 loopt uit op het beginnen van een nieuw leven, als was je opnieuw jong. Het is opmerkelijk dat het woord ‘jeugd’ alleen maar voorkomt in de Hebreeuwse Schrift. In het Nieuwe Testament komt dit woord niet voor. In vers zes gaat de psalm verder met de gunst van God voor allen en gaat dus over van particulier naar universeel.
In een tussenvers(7)wordt een nauwe relatie gelegd tussen God en Mozes; de enige die in persoon wordt vermeld. Wellicht wil de auteur met dit vers nog eens de relatie tussen God en de wet benadrukken.

In de verzen 8 –10 wordt gewezen op de genade van God; hij zal genade voor recht laten gelden. Hij zal de mens niet blijven aanklagen en zal niet straffen, alhoewel wij zondig zijn. Na deze toezegging van God gaat de psalmdichter in de volgende verzen (11-13) nog verder door de goedheid van God te verbinden met de schepping. Er komt hierbij echter een belangrijk aspect naar voren, namelijk de voorwaarde dat de mens God wel moet vrezen. Vrezen moet hier worden gelezen als ontzag of eerbied hebben voor en niet als angst of schrik hebben voor God. Zoals de schepping groots is, is ook de goedheid van God groot en niet te meten en in die grootheid werpt Hij de overtredingen achter ons.
In vers 13 wordt de relatie tussen God en zijn volk weergegeven met die van het gezin, tussen een vader en zijn kinderen. Waarom niet de moeder wordt genoemd, die toen toch de belangrijkste taak had in het gezin, zal wel liggen aan de patriarchale cultuur in die tijd.
In de meest getrouwe vertalingen (S en NB) gaat het over ‘de kinderen’ en in andere vertalingen over ‘zijn kinderen’. Je leest daar snel overheen, maar het is toch wel een aanmerkelijk verschil. In het eerste geval wordt de zorgplicht veel weidser, geldt voor de gehele stam, dus ook voor de andere kinderen, dan alleen de zijne. Daarmee kan de metafoor voor de gehele mensheid gelden. In het tweede geval wordt de metafoor duidelijk tot het gezin beperkt en zou kunnen worden gelezen als beperkt tot het volk Israël. Verder valt op dat de eerder genoemde twee vertalingen en ook die van NBG alledrie spreken over ontferming; je wordt beschermd, je wordt ergens voor behoed. Dit is toch veel sterker uitgedrukt dan liefdevol en houden van in andere vertalingen. Maar door een misschien moeilijk te duiden woord als ‘ontferming’ te vervangen door houden van of liefdevol, wordt het geweldige dat uit het oorspronkelijke spreekt, wel weg vertaald.
Het wordt wel duidelijk dat de auteur van de psalm wil laten uitkomen dat God, ondanks alles, genadig wil zijn en niet langer wil omzien naar de tekortkomingen van mensen. Dit laat toch wel een verschil zien met het gedachtegoed in het christendom dat God eerst zijn recht wil halen alvorens genadig te willen zijn. En dat recht halen kan alleen maar door de dood van Jezus.
Waar zou de diepere oorzaak liggen van dat totaal veranderend denken in de eeuwen in de nieuwe jaartelling?
Na de verzen over de genadige God gaat de psalmdichter weer over naar het leven van de mens; waar hij vandaan komt (uit stof gevormd) en de kortstondigheid (als een bloem op het veld) van het leven, dat eindigt als de wind komt en de mens er niet meer is. Ja, na enige generaties weet men niet meer dat hij er was. In de tijd van de psalmdichter kende men in Israël nog niet het voortleven na de dood; dit is eerst in de 2e eeuw vóór de jaartelling ontstaan. De psalmdichter kon hier goed mee leven, neem ik aan, want in het volgende vers gaat hij weer verder met de grootsheid van God te verkondigen voor de volgende generaties. Voor hem was de dood het einde van een leven, waarin hij de trouw en bescherming van God had ondervonden en wist dat die bescherming ook zou gelden voor zijn kinderen en kleinkinderen, met de restrictie dat zij zich wel in het verbond met God weten en zich aan Zijn wet houden.
Vanaf vers 19 herneemt de psalmist de grootsheid van God en de lofprijzing uit de eerste verzen van deze psalm. God die op zijn troon zit en over de schepping heerst. In 20 en 21 gaat het verder over de directe helpers (engelen, boden) van God, die als sterke of krachtige helden worden aangeduid, die ook moeten luisteren en datgene doen dat God wil.
In het laatste vers (22) wordt teruggekeerd naar de aarde, waar ook de lof moet worden verkondigd en komt de hele psalm terug op het individu, dat God moet loven.

Tot slot nog een opmerking over de berijmde psalm. In het nieuwe liedboek zijn bij de psalmen a en b nummers opgenomen. Andere gedichten die de oorspronkelijke teksten soms gedeeltelijk hebben verlaten. Op zich heb ik geen moeite met andere woorden, maar waarom niet opgenomen als separate liederen. Door ze op te nemen in het psalmenboek wordt gesuggereerd dat de oorspronkelijke psalm berijmd is. Een voorbeeld hiervan is te vinden in psalm 103c vers 3 waar staat ‘loof uw heiland, die het licht is in de nacht’. Deze woorden komen helemaal niet voor in de tekst van deze psalm en geven geen beeld weer uit het OT, maar uit het NT. Een ander voorbeeld komt voor in psalm 84, die ik de vorige keer heb toegelicht. Daar wordt in de berijmde psalm 84b als slot bij vers 13 de Triniteit uitgebeeld, hetgeen volkomen in strijd is met het gedachtegoed uit de Hebreeuwse bijbel.

Piet Beishuizen