In deze psalm wordt de functie van de herder naar voren gebracht en het vertrouwen uitgesproken om zich geheel en al toe te vertrouwen aan die herder. Hiermee wordt een beeld gegeven van Gods leiding, bescherming en zorg voor het individu, maar ook voor het volk Israël. In die situatie is de herder dan het beeld van de rechtvaardige koning en de kudde het beeld van het volk, zoals dat in psalm 95:7 wordt verteld ‘Hij is onze God, wij zijn zijn volk; hij is de herder, wij zijn de kudde’. Het beeld van de herder en de kudde wordt in veel psalmen naar voren gebracht.

In psalm 74:2 roept het volk God aan in de verdrukking met de woorden ‘Wij zijn uw kudde, onze herder bent u’ en in psalm 80:2 ‘Herder van Israël, luister naar ons’. In psalm 77:21 wordt gerefereerd aan de tocht door de woestijn met de woorden ‘U hebt uw volk geleid als een herder zijn kudde’. Ook bij de profeten komen deze metaforen voor; Jesaja 40:11 ‘Hij is als een herder voor zijn kudde. De lammeren houdt hij bijeen en neemt hij op de arm’. In Ezechiël 34 wordt een heel hoofdstuk gewijd aan herders en hun functies, aan goede en slechte herders, maar ook over de kudde, die niet luistert, waarna God recht zal spreken, maar uiteindelijk zal God zijn kudde leiden.
Dit laatste hoofdstuk staat model voor de verhalen van Jezus over de herder in de evangeliën. Volgens de evangelisten neemt Jezus ook de taak van God over als herder. Niet aangenomen mag worden dat Jezus zich hiermee in de plaats stelt van God, maar zich als een profeet ziet, zoals hij dat in de Schriften kon lezen wat profeten voor hem hadden gezegd, om het beeld van de herder en de kudde naar voren te brengen. De evangelisten lijken verder te gaan in hun beschrijving dan Jezus zelf, als godvrezende jood.

De psalm kan in tweeën worden verdeeld; het eerste gedeelte gaat over het rusten in, en het gaan door de natuur en het tweede gedeelte over het zitten aan tafel en wonen in het huis van de Heer.
Alvorens de trektocht aan te vangen kan er worden gegeten en worden gerust aan het water, waar ook kan worden gedronken. Alles in een vredige situatie (verzen 1 en 2).
Door dit alles heeft de psalmist kracht gekregen en kan hij op weg gaan; langs veilige paden (NBV). Dit is toch een andere vertaling dan de Statenvertaling of de Naardense bijbel, waar gesproken wordt over het wandelen in de gerechtigheid. Hierin lijkt een opdracht te schuilen, een actief wandelen, terwijl het wandelen langs veilige paden meer een passieve wandeling ademt (vers 3). De eigenlijke tocht wordt in vers 4 beschreven; die is toch niet eenvoudig, na de weiden volgt het donkere dal. Maar het ‘kwaad’ zal de psalmist niet deren, want God is bij hem. Het woord ‘kwaad’ komt voor in de meer oorspronkelijke vertalingen; de NBV vertaalt met het woord ‘gevaar’; hetgeen milder overkomt dan het woord ‘kwaad’. Lijkt ‘gevaar’ alleen fysiek te zijn, ‘kwaad’ kan ook psychische gevolgen hebben. Dat God bij hem is, geeft de psalmist troost, dit komt voor wanneer hiervoor ‘kwaad’ is vertaald. In die gevallen dat hiervoor ‘gevaar’ is vertaald, is het woord ‘troosten’ verandert in ‘beschermen’ (GN) of moed geven (NBV).

Uit vers 5 blijkt dat de tocht is afgelopen en dat de tafel wordt klaar gemaakt; in twee vertalingen (GN en NBV) wordt de psalmist genodigd; evenals in vers 4 ook hier een andere vertaling, die waarschijnlijk niet teruggaat op het oorspronkelijk. Bereiden wil zeggen dat God die tafel gaat gereed maken en de psalmist nog even moet wachten, geduld moet oefenen, zelfs na de zware tocht. Nodigen wil zeggen dat de tafel gereed is en de pelgrim meteen kan aanvallen.
Alleen in dit vers worden de tegenstanders van de psalmist opgevoerd; merkt hij ze nu pas op nadat hij tot rust is gekomen? In de verschillende vertalingen worden deze mensen met uiteenlopende namen vermeld: tegenpartijders, belagers, vijand en benauwers. Hierbij kunnen toch verschillende connotaties worden opgeroepen.
Het zalven van de gasten was een teken van gastvrijheid en vriendschap en was gebruikelijk bij feestelijke maaltijden. De beker is overvol, vloeit over. Hiermee zal wel bedoeld zijn dat er ongelimiteerd kan worden gedronken en dat de beker steeds weer opnieuw wordt gevuld. De GN vertaling heeft die moeilijkheid blijkbaar willen vermijden door te vertalen dat de beker tot de rand toe wordt gevuld.
Na het gaan en wandelen en de maaltijd, thuiskomen bij zijn God en daar voortaan te blijven (vers 6). Een voor waar mooie gedachte, maar er zal toch steeds opnieuw moeten worden gegaan. Maar elke keer weer, zal na het gaan aan de tafel kunnen worden gezeten, de terugkeer er zijn, naar het huis van God.

Piet Beishuizen